Opdrachten – Wettelijke kaders
Sectie A
Affiniteit bij kinderrechten
Oefening A1
Doel van de oefening
Het doel van de volgende oefening is dat deelnemers nagaan hoe inzet voor mensenrechten tegelijk inzet voor gelijkheid betekent en vice versa, en om dit te bekijken door de lens van de situaties van de ander. De oefening wil laten zien hoe keuzes of het gebrek daaraan een patroon vormen in de samenleving.
Zie ook Achtergrond wettelijke kaders en instructies over regionale wetgeving in de 4 landen: België , Noord-Ierland , Noorwegen , Spanje
Instructies
- Iedereen vindt een plek waar hij zich prettig voelt, zonder afleiding.
- De opleider leest verklaringen voor uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens als volgt:
Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren (artikel 1)
Een ieder heeft recht op alle rechten en vrijheden die in deze Verklaring worden genoemd, zonder enig onderscheid van welke aard dan ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, vermogen, geboorte of andere status. Bovendien mag er geen onderscheid worden gemaakt op basis van de politieke, jurisdictie of internationale status van het land of gebied waartoe een persoon behoort, ongeacht of het onafhankelijk, trust, niet-zelfbesturend of onder enige andere beperking van soevereiniteit is (artikel 2)
- De opleider nodigt de groepsleden uit aan een kind te denken waarmee ze hebben gewerkt.
- Met dit kind in gedachten nodigt de opleider de deelnemers uit om naast elkaar op een rij te gaan staan.
- Nog steeds met dit kind in gedachten, nodigt de opleider de deelnemers uit om naar de volgende uitspraken te luisteren en een stap vooruit te zetten voor elke uitspraak die op het kind van toepassing is. De stellingen zijn als volgt:
- Ik kan nieuwe kleren kopen wanneer ik ze nodig heb/wil.
- Ik heb geen discriminatie ervaren vanwege mijn religie.
- Mijn huis kan voldoende worden verwarmd als het koud is.
- Ik kan buiten spelen wanneer ik wil.
- Ik ben niet gepest vanwege mijn handicap.
- Ik kan toegang krijgen tot extra bijles om me te helpen bij mijn opleiding.
- Ik heb geen discriminatie ervaren vanwege mijn huidskleur .
- Ik kan medische hulp krijgen wanneer ik die nodig heb.
- Op school wordt mijn mening gevraagd en er wordt naar me geluisterd.
- Ik heb geen discriminatie ervaren vanwege mijn cultuur.
- Ik ben niet bang om over mijn seksualiteit te praten.
- In mijn familie wordt mijn mening gevraagd en er wordt naar me geluisterd.
- Aan het einde van de oefening zouden individuen moeten ontdekken dat ze in verschillende snelheden vooruitgang boeken (de oefening is dus een visuele weergave van verschillende toegang tot basisrechten).
- De opleider nodigt de deelnemers uit om feedback te geven op de oefening a.d.h.v. volgende vragen:
- Hoe voelde het om naar voren te stappen?
- Hoe voelde het om geen stap vooruit te kunnen zetten?
- Op welk punt begonnen de groepsleden de verschillen in de snelheid waarmee ze vooruit gingen op te merken?
- De opleider beëindigt de oefening door het belang te onderstrepen van het IVRK in het leven van kinderen dat, indien toegepast, helpt bij het bevorderen en waarborgen van gelijke kansen.
Oefening A2
Doel van de oefening
Het doel van deze oefening is dat de groep tot een gemeenschappelijk groepsbegrip komt over het belang en de relevantie van kinderrechten.
Instructies
- De opleider nodigt de deelnemers uit om in tweetallen een schriftelijke oefening van 3 minuten te maken om het volgende te vervolledigen: Mijn begrip over kinderrechten is …
- De opleider vraagt de deelnemers vervolgens om hun tekst voor te lezen en voegt de sleutelwoorden toe aan een whiteboard/flipover/chatfunctie.
- De opleider verzamelt de trefwoorden en schrijft een gezamenlijke verklaring over kinderrechten.
Sectie B
Wat belemmert je om je in te zetten voor kinderrechten
Oefening B1
Doel van de oefening
Het doel van deze oefening is deelnemers te doen nadenken over drempels (op het niveau van het individu, het team, de organisatie en de bredere samenleving) voor de toepassing van de kinderrechten?
Instructies
De opleider nodigt de deelnemers uit om een reeks concentrische cirkels te tekenen (zie hieronder) en onder elke cirkel factoren op te sommen.
De opleider kan het volgende benadrukken:
- Ik-factoren kunnen een gebrek aan kennis, vaardigheden en waarden die een weerspiegeling zijn van een organisatiecultuur die andere aspecten bij het werken met kinderen voorrang geven
- Team – Teamcultuur is niet ‘pro kinderrechten’
- Organisatie – Gebrek aan beleid en praktijkrichtlijnen die specifiek kinderrechten vermelden. Gebrek aan vermelding van kinderrechten op formulieren die worden gebruikt voor dossiers en bij het werken met kinderen.
- Regionale en nationale context – ambivalente/dubbelzinnige opvattingen en benaderingen.
Oefening B2
Doel van de oefening
Het doel van deze oefening is dat deelnemers niet alleen nadenken over sterke en zwakke punten in hun organisatorische, regionale en nationale context, maar ook over kansen.
Instructies
De facilitator nodigt de deelnemers uit om een SWOT-analyse te maken
Oefening C1
Doel van de oefening
Het doel van deze oefening is dat de deelnemers kennis opdoen over het IVRK, de oorsprong, de bepalingen en de uitvoering ervan.
Instructies
Deelnemers moeten de transcripties van deze korte YouTube-video’s bekijken/lezen (geen enkele is langer dan 2 minuten; je kan Nederlandse ondertiteling aanzetten):
Oefening C2
Doel van de oefening
Het doel van deze oefening is dat deelnemers ervoor zorgen dat ze toegang hebben tot IVRK-artikelen en relevante General Comments.
Instructies
- De opleider moet de deelnemers een exemplaar geven van/toegang geven tot de IVRK-artikelen en de algemene opmerkingen van de VN (zie bijlage twee en gerelateerde weblink)
- De opleider moet de deelnemers uitnodigen om de 4 onderling gerelateerde, fundamentele IVRK-artikelen te overwegen; artikelen 2, 3, 6, 12.
- De opleider nodigt de groep uit om de implicaties hiervan te bespreken. De opleider benadrukt de volgende punten:
- Deze artikelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en daarom zijn de participatierechten van kinderen gebaseerd op deze 4 artikelen (en andere gerelateerde artikelen) samen.
- Artikel 2 betekent dat we moeten uitgaan van het feit dat ongeacht de leeftijd en achtergrond van het kind, zij recht hebben op non-discriminatie en dat dit van toepassing is op artikel 12-recht.
- Dit betekent dat alle kinderen, ongeacht hun leeftijd, het recht hebben hun mening te uiten en dat hiermee rekening wordt gehouden.
- Dit is fundamenteel. Zo is het voor professionals niet mogelijk om beslissingen in het belang van kinderen te nemen (artikel 3) zonder dat professionals de mening van kinderen vragen en daar rekening mee houden (artikel 12). De artikelen 3 en 12 zijn complementair.
- Artikel 6 benadrukt dat kinderen toegang geven tot hun participatierechten kan bijdragen aan hun gezondheid, overleving en ontwikkeling.
- De opleider nodigt de deelnemers uit om de artikelen 5 en 13 van het IVRK te bespreken. Wat betekenen ze?
- De opleider beëindigt dit deel door de deelnemers uit te nodigen na te denken over een casus waarbij ze betrokken zijn/geweest zijn en hoe deze artikelen, die betrekking hebben op participatierechten, kunnen worden toegepast.
Sectie D
Het IVRK toegepast in de praktijk: casestudy
Oefening D1
Doel van de oefening
Het doel van de volgende oefening is dat de deelnemers de artikelen 2, 3, 5, 6, 9, 12, 13 van het IVRK toepassen op cases en nagaan hoe de adviezen in de General Comments van de VN hen en hun organisaties kunnen helpen.
Instructies
- De opleider verdeelt de groep in groepjes van 3 en vraagt hen na te denken over hoe en op welke manieren de artikelen kunnen worden toegepast op de casus en welke artikelen kunnen worden gebruikt om de besluitvorming van volwassenen aan de kaak te stellen.
- De feedback wordt vervolgens plenair besproken.
Casus
Kind gescheiden van familie
Adele is een 5-jarig meisje dat wegens verwaarlozing is geplaatst. Haar moedertaal is Pools. De verblijfplaats van haar moeder is onbekend. Adele heeft herhaaldelijk gezegd dat ze haar vader (ze noemt hem ‘ tata ‘) en haar grootmoeder van moederskant (‘ babka ‘) wil zien . Ze huilt ’s nacht en roept om hen en ze heeft 2 knuffels naar ze vernoemd. Er was een overleg met de hulpverleners waarin ze besloten dat contact met deze familieleden niet in het belang van Adele was. Het blijkt dat de sociaal werker in het vergaderformulier heeft geschreven dat ‘dit kind te jong is om een mening te geven’. Met welke factoren in het besluitvormingsproces moet je rekening houden bij het beoordelen van dit besluit en het overwegen van Adele’s rechten onder het VRK en welke artikelen kunnen van toepassing zij
Oefening D2
Doel van de oefening
Praktische tips geven aan professionals die kunnen helpen bij het in de praktijk toepassen van de artikelen van het IVRK.
Instructies
- De opleider vestigt de aandacht op de General Comments van de VN. Deze geven gedetailleerde richtlijnen voor de implementatie van de IVRK-artikelen [relevante, nuttige fragmenten zijn te vinden in bijlage twee].
- Concreet geldt voor de participatierechten van kinderen en in het bijzonder jonge kinderen het volgende (teksten in het Engels):
- Algemene opmerking nr . 5
- (2003): Algemene uitvoeringsmaatregelen van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
- Algemene opmerking Nr . 7
- (2005): Implementatie van kinderrechten in de vroege kinderjaren
- Algemene opmerking Nr . 12
- (2009): Het recht van het kind om te worden gehoord
- De gespreksleider vestigt de aandacht op de Sjabloon brief en op andere relevante lokale, regionale bronnen.
Beëindigen van de sessie
De opleider vraagt de groep na te denken over:
- Een nieuw ding dat ze hebben geleerd.
- Een nieuwigheid die ze in de praktijk anders gaan doen.
- Een nieuw aspect dat ze hun team, organisatie zullen vragen om te overwegen in termen van beleids- / praktijkveranderingen.